Het voelt toch wat vreemd om weer die vertrouwde ruimte binnen te stappen. Elke zondag, een half uur voor zes, kwam ik hier. In een periode die ook wel eens als ‘de wonderjaren’ wordt omschreven. Een ingrijpende tijd in een mensenleven, zo tussen zijn 11de en zijn 15de. Het is vreemd omdat het zo lang geleden is, maar ook vertrouwd omdat zo goed als alles nog op dezelfde plaats staat. De tijd heeft mijn herinneringen amper vertroebeld. Ik draai even de deur open van de ingemaakte kast waar de pijen van de misdienaars nog steeds hangen. Ik neem hun mufheid nog even diep in me op en besef: dit is nu letterlijk nostalgie inademen. Ik veeg wat spinrag van het kartonnetje dat er altijd heeft gehangen, met een tekst op die ik nooit echt heb gelezen. Nu doe ik dat nadrukkelijk wel: ‘BEKLEED MIJ, HEER, ALS NIEUWE MENS, DIE NAAR GOD IS GESCHAPEN IN RECHTVAARDIGHEID, IN HEILIGHEID EN WAARHEID.’
We nemen plaats aan de tafel die na 35 jaar nog steeds op dezelfde plaats staat. Intuïtief kijk ik naar rechtsboven en ja hoor, ook de hangklok waar we zo vaak naar staarden om precies om 18 uur de viering te kunnen starten, tikt nog steeds. Het paneel van de verwarmingsinstallatie is dan weer gloednieuw. ‘Dankzij de subsidies’, leer ik van Francis.
Francis Volckaerts, secretaris van de kerk is bijzonder gul met informatie en met anekdotes die meer dan waarschijnlijk nog wel opduiken in mijn verhaal. Waar en wanneer? Laat me daar nog even over nadenken. Ik wil nog niet alles prijsgeven. Francis geeft me een uitvoerige rondleiding en laat me de kerk van binnen en vanbuiten zien. In de kelder was ik nooit eerder geweest. Ook op het dak, bijna zo groot als een voetbalveld, stond ik nooit eerder. En voor het eerst mocht ik ook het klokkenspel boven in de toren uitvoerig bewonderen.
Vooraleer ik start met schrijven, dwing ik mezelf om een synopsis te maken. Ook al omdat mijn docent Nico Dros er op aandringt en het dus deel uitmaakt van zijn beoordeling. Helpt altijd, zo’n stok achter de deur. Ik schrijf netjes al de personages uit en geef ze al wat specifieke karaktertrekken mee, waarbij ik er op let dat ze voldoende contrasteren: een ontluikende jongeman, een keihard zakenman, een verzoenende pastoor, een ambitieuze koorleider,… Ik bedenk wat het streven van de hoofdpersoon is en probeer al een plot te schetsen. Het hoogtepunt, zeg maar de kernscène, daar loop ik al een tijdje mee rond in mijn hoofd. Misschien moet ik die straks eerst uitschrijven? Ik verdeel het verhaal op in scènes en noteer alvast ook enkele mogelijke titels van hoofdstukken. Waar het verhaal zich afspeelt, is wel duidelijk en het tijdsverloop situeert zich tussen de winter van 1978 en de lente van 1979.
Nu komt een heel fijne fase: de hele synopsis uittekenen met stiften op een bord. De hoofdpersonages krijgen een plaatst, het hoofdpersonage teken ik centraal. Met groene en rode pijlen geef ik aan hoe zij zich onderling verhouden. Ik vul naar believen ook wat details toe die ik op enkele post-its heb gekribbeld. En kijk eens op de foto? Er staat ook al een titel boven. Weet je nu wat zo leuk is? Niets van wat op dit bord staat, is zeker. Het is niet in steen gebeiteld en kan met een eenvoudige veegbeweging weer worden weggewist. Het kan dus echt allemaal nog veranderen. Dat vind ik nu het opwindendst aan het schrijven: je start een verhaal en weet zelf nog niet hoe het allemaal zal verlopen, maar uiteindelijk beslis ik wel wat er gebeurt. Ik ben onwaarschijnlijk nieuwsgierig naar waar mijn fantasie me nu weer zal drijven.
Volgende week meer. Ik kan jullie nu al wel melden dat het schrijven van de eerste twee hoofdstukken bijzonder vlot verliep. Te vlot waarschijnlijk. Ik word er nu al ongemakkelijk van.